1974-1990

Nieuwe Structuren

Op 1 oktober 1974 werd aan de Oude Schans te Amsterdam het Bimhuis geopend.

Bebop contra free jazz

Pas in dat jaar kende de minister van CRM, Harry van Doorn, aan de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek in Nederland (SJIN) een bescheiden subsidie van 100.000 gulden toe.

In de jaren 70 begon de emancipatie van de geïmproviseerde muziek in Nederland

Het Bimhuis werd gaandeweg het belangrijkste Nederlandse podium voor jazz en geïmproviseerde muziek. Het kreeg ook een grote internationale reputatie, zoals onder meer zou blijken uit het boek Bimhuis 25, dat in 1989 onder redactie van de Amerikaanse jazzscribent Kevin Whitehead verscheen. Naast tientallen Nederlanders leverden ook Amerikanen als Von Freeman, Gerry Hemingway, Steve Lacy, Sam Rivers, Cecil Taylor en Bobby Watson en vele Europese musici bijdragen aan deze Engelstalige jubileumbundel.

Ferdinand Povel (1947) won in 1964 met het quartet van Martin Haak het Loosdrecht Jazz Concours.

In 1984 werd het Bimhuis ingrijpend verbouwd. Bij de heropening op 16 november 1984 waren op zeker moment zo’n duizend mensen aanwezig. De pils raakte uitverkocht en het zal duidelijk zijn dat in die drukte Misha Mengelbergs compositie Keerkring van de gezadelde zeekip voor symfonieorkest en vier improvisatoren niet zo tot zijn recht kwam.

De SJIN zag het Bimhuis niet zozeer als een Amsterdams podium, maar als een centrum dat een broedplaats met een nationale, zo niet internationale uitstraling moest worden. Die landelijke uitstraling kreeg een extra cachet door de October Meeting in 1987. In samenwerking met Piet Hein van de Poel van de NOS-radio bracht initiatiefnemer Huub van Riel, coördinator bij de SJIN, meer dan vijftig vooraanstaande improvisatoren uit Europa en de VS bijeen. Vanuit het Bimhuis waren er vertakkingen naar veertien podia in andere steden, onder andere in Nijmegen, Rotterdam, Groningen en Breda.

Het idee was vernuftig. Van Riel had een aantal musici, onder wie niet alleen pianist Cecil Taylor, gitarist Derek Bailey en altist John Zorn, maar ook cellist Ernst Reijseger en de pianisten Guus Janssen en Misha Mengelberg, in staat gesteld om zelf deelnemers voor hun projecten uit te kiezen. Dat leverde verrassende muzikale ontmoetingen op: van zeer geslaagd (bijvoorbeeld Cruise Button, een idee van Ernst Reijseger, met funkbassist Gerald Veasley en slagwerker Eddy Veldman als ritmesectie voor een wisselende pool van blazers) tot teleurstellend (zoals Cecil Taylor & Band, een project in het Concertgebouw dat leed onder een ergerlijke geluidsbalans).

Zo’n initiatief vroeg om een voortzetting, en die kwam er in de vorm van een tweede October Meeting in 1991. In de zomer van 1990 vonden in het Bimhuis de succesvolle Summersessions rond Cecil Taylor plaats. De rol van gitarist Franky Douglas in een trio met Taylor en slagwerker Sunny Murray oogstte veel lof; inmiddels is het een legendarisch concert geworden.

De eerste October Meeting had uitnodigingen opgeleverd aan slagwerker Han Bennink, tenorist Peter van Bergen en trombonist Wolter Wierbos om deel te nemen aan het tweede Europese orkest van Cecil Taylor, die in de zomer van 1988 twee maanden in Berlijn doorbracht. Na een week van intensief repeteren gaf het orkest twee daverende optredens, die door het Duitse label Free Music Production in een monumentale doos met alle Taylor-opnamen uit die twee maanden zijn uitgebracht. Die doos bevat ook de opname van een duo-concert dat Bennink in die periode met Taylor gaf.

In 1974 had zich een scheiding der geesten voltrokken binnen het driemanschap dat de stoot gaf tot de jazzvernieuwing in Nederland. Han Bennink en Misha Mengelberg gingen door met de Instant Composers Pool. Willem Breuker richtte zijn Kollektief op en zou zijn muziek voortaan uitbrengen op zijn in grote haast uit de grond gestampte label BVHaast. Daarnaast ging bassist-componist Maarten Altena in 1977 samenwerken met elektronisch improvisator en componist Michel Waisvisz in de Stichting Claxon. De scheiding der geesten had ook gevolgen voor het muziektheater, waarmee Nederlandse improviserende musici in die tijd veel aandacht trokken.

Wijlen Rudy Koopmans typeerde het actuele muziektheater in 1977 als volgt: ‘De uitgangspunten zijn de theatrale aspecten van de improviserende muziek, de kritiek op de Amerikaanse jazzmuziek en op de vaderlandse muziekpolitieke situatie, een vaak Brechtiaanse techniek, en een volkse humor.’

Saxofonist Herman de Wit speelde in Willem Breukers De Achterlijke Klokkenmaker een fantastische hoofdrol als werkloze muzikant die met liedjes als Zonnig Madeira nog aan de bak denkt te komen. Trombonist Willem van Manen zette in La Plagiata een uitstekende commissaris van politie neer. In La Plagiata beperkte Breuker zich niet tot kritiek op de Amerikaanse jazz, maar eigende hij zich allerlei stukken uit de muziekgeschiedenis toe. In de jaren tachtig bleef Breuker in het theater actief. In 1980 bracht hij De Vuyle Wasch, nu ook weer over de muziekpolitiek in Nederland; in 1982 Wolkbreuk met actrice Olga Zuiderhoek en zanger Frits Lambrechts; en in 1987 Dank U, Majesteit!, een programma rond zangeres Jenny Arean.

Het muziektheater van Misha Mengelberg ging in wezen terug tot de Fluxus-tijd. In 1974 zette hij samen met zijn oude makker uit die periode, Wim T. Schippers, Bugpeh Expé op, een feuilleton van zes avonden in het Amsterdamse Mickery Theatre. Het jaar daarop speelde het workshoporkest De Oktopedians de rol van een draak die een behoorlijk kabaal produceerde. Het stuk heette dan ook Een Behoorlijk Kabaal. Iedere avond had een eigen karakter: het concert als ritueel, als gezellige bijeenkomst, als excuus, als politieke bijeenkomst. Mengelberg gebruikte in zijn stukken professionele acteurs, mimespelers en amateurs. In zijn stukken werd een grotere plaats voor improvisatie ingeruimd dan bij Breuker.

Breukers pianist uit de jaren zeventig, Leo Cuypers, hield zich ook bezig met muziektheater. In Van De Heilige Stefanus sleepte hij voortdurend zijn piano met zich mee. De Johnny Rep Suite uit 1974 was van veel theatrale aspecten voorzien; helaas voor Cuypers vloog Ajax in dat jaar nogal snel de Europacup uit. De saxofoonsectie was opmerkelijk: Piet Noordijk, Hans Dulfer en Willem Breuker. Halverwege de jaren tachtig kwam Cuypers nog met een theatervoorstelling over de vergankelijkheid van muzikale roem, geschreven door Bernlef, die zich baseerde op de veel geciteerde zinsnede waarmee Eric Dolphy Last Date, zijn plaat met het Misha Mengelberg-trio afsluit: ‘When music is over, it ’s gone in the air and you can never capture it again.‘

Een van Cuypers’ fraaiste stunts was de Zeeland Suite, een compositie voor jazzseptet uit 1977. Deze suite, die hij op verzoek van Jeugd en Muziek Zeeland schreef, bestond uit negen delen en ieder deel was aan een plaats in Zeeland opgedragen. De delen werden op locatie uitgevoerd en gefilmd. Het slotconcert, waarop de suite in zijn geheel werd uitgevoerd, vond plaats in de Kuiperspoort te Middelburg.

Leo Cuypers (1947) componeerde de Zeeland Suite in 1976 in opdracht van het Festival Nieuwe Muziek.

Het muziektheater dat Maarten Altena samen met Michel Waisvisz bedreef, had de situatie van de actuele geïmproviseerde muziek tot onderwerp. Zij vonden de sfeer in het Bimhuis tamelijk gezapig en bevestigend. Daarom organiseerden zij daar in een huiskamersfeer hunAvonden Over Jazz, compleet met hoorspelen en een muzikale quiz. De ontdekking van die avonden was actrice Moniek Toebosch, die in de zomer van 1983 voor het laatst haar theatrale talenten aan het Nederlandse volk toonde bij het presenteren van een aantal VPRO-uitzendingen over de alternatieve muziekcultuur. Met trompettist/technicus Cees Klaver maakte zij onder meer They say she’s a singer, naast De BVHaast Show het enige stuk actueel muziektheater dat op de televisie is uitgezonden.

De oproerkraaiers van de jaren zestig werden de orkestleiders van de jaren tachtig. Breuker had zich met zijn Kollektief eind jaren zeventig al een vaste plaats in Nederland en Europa veroverd. Eind 1977 maakte het Kollektief voor het eerst de oversteek naar de VS. De enthousiaste ontvangst door publiek en pers deed Breuker besluiten daar een regelmatig terugkerende aangelegenheid van te maken, met daaromheen uitstapjes naar de Nederlandse Antillen en Canada. Ook in de jaren tachtig trok hij met een eigen bus door heel Europa; hij zag er zelfs niet tegenop om voor één concert naar Moskou te rijden.

Naast Breukers eigen composities verschenen er steeds meer ‘klassieke’ stukken op zijn repertoire. Kurt Weill was een oude liefde, maar gaandeweg ging hij met zijn Kollektief ook werk van componisten als George Gershwin en Ferde Grofé in eigen arrangementen vertolken. Breuker werd ook actief als componist van film- en toneelmuziek. Voor zijn muziek bij De Illusionist van Jos Stelling en Freek de Jonge ontving hij in 1984 een Edison en de Zilveren Lessenaar. In datzelfde jaar stond Breuker met Freek de Jonge in Stroman & Trawanten op het toneel in Carré. Vanaf 1976 organiseerde Breuker op wisselende locaties in Amsterdam De Klap op de Vuurpijl, een vijfdaags festival, waarvan de slotdag het oude jaar feestelijk afsluit. Dit nog altijd bestaande festival biedt niet alleen belangrijke jazz- en improvisatiegroepen uit binnen- en buitenland, maar ook moderne gecomponeerde muziek.

Breuker is een componist die in zijn composities de ruimte voor improvisatie en theater vooraf vaststelt. Misha Mengelberg en Han Bennink vormen zijn volstrekte tegenpool. Bij hen is er weliswaar een compositorisch kader als uitgangspunt, maar de improvisatie staat centraal; sterker nog, het improviserende individu staat centraal. Mengelberg bracht in zijn grote ICP-groepen de meest uiteenlopende krachtige persoonlijkheden bij elkaar, die hij tijdens het spelen in bedwang moest zien te houden. Met behulp van Bennink lukte hem dat doorgaans uitstekend, maar het risico van totale anarchie werd bewust niet uitgesloten.

Het duo Mengelberg/Bennink speelt al tientallen jaren samen. Je zou daarom verwachten dat zij het best ingespeelde duo van Nederland vormen. Toch wekken zij de indruk dat zij hun uiterste best doen om elkaar niet te begrijpen, zeker als je de muziek hoort zonder de spelers te zien. Eigenlijk is de muziek van Bennink en Mengelberg niet goed te begrijpen als je ze nooit hebt zien samenspelen. Hun gebruik van secundaire communicatiemiddelen zoals oogcontact, gebaren enzovoort wijst op een sterke interactie.

Mengelberg heeft zijn bewondering voor Thelonious Monk en Herbie Nichols nooit onder stoelen of banken gestoken. Geheel in de lijn van de restauratieve jaren tachtig bracht Mengelberg twee projecten die aan de muziek van deze beide legendarische pianisten en componisten waren gewijd. Met een later project zette Mengelberg nog een stapje verder terug in de jazzgeschiedenis: zijn bewerkingen van de muziek van Duke Ellington.

Willem van Manen, die zich had ontwikkeld tot de beste trombonist van Nederland, ging in de jaren zeventig ook componeren. Zijn voorliefde voor de big band-traditie bleek uit een stuk als Swing along with Babe (zoals Van Manens bijnaam luidde), dat hij met Leo Cuypers op de plaat zette. Met Herman de Wit leidde Van Manen van 1973 tot 1979 de Boventoon, een leerorkest dat was opgezet als een springplank om amateurs op weg te helpen naar een meer beroepsmatige praktijk. Musici als Bob Driessen, Maarten van Norden, Boy Raaymakers en Rob Verdurmen zijn daaruit voortgekomen.

De steeds wisselende bezetting van de Boventoon bracht Van Manen ertoe om in 1979 de Springband op te richten. In 1983, het jaar dat Van Manen bij Breuker vertrok, vond er na het tweede Springband-concert een rampzalig verkeersongeval plaats, waarbij bassist Harry Miller, trombonist Joep Maessen en trompettist Jeff Reynolds het leven verloren. Trompettist Louis Lanzing en saxofonist Maarten van Norden raakten zo ernstig gewond dat hun herstel maanden vergde. In 1985 richtte Van Manen een nieuwe big band op, de Contraband, waarmee hij jaarlijks op tournee ging.

Bassist Maarten Altena gaf in de tweede helft van de jaren zeventig veel soloconcerten. Daarnaast kwam hij in de groepen van Duitse en Engelse improvisatoren tot de ontdekking dat de vrije muziek ook een hoop gebondenheid betekende; de muziek bleek niet bestand tegen alledaagse noten en bekende ritmes. In 1979 richtte hij zijn eerste, slagwerkloze kwartet op. De bezetting bestond aanvankelijk uit Maud Sauer (hobo’s), Maurice Horsthuis (altviool) en Paul Termos (altsaxofoon), die met Altena de belangrijkste componist voor het kwartet was. Horsthuis is later door trombonist Wolter Wierbos vervangen.

De jaren tachtig

In het kwartet werden gecomponeerde stukken afgewisseld door vrije improvisaties. In het octet dat Altena in 1981 oprichtte, lag de nadruk meer op de compositie. Hij heeft voor zijn groepen altijd rasimprovisatoren uitgekozen. In de beginperiode van het octet had hij Guus Janssen aan de piano, Ab Baars op saxofoon en Maartje ten Hoorn op viool. Wierbos speelde vrijwel vanaf het begin mee. Saxofonist Peter van Bergen werd de opvolger van Baars.

Pianist Guus Janssen (1951) verkent de grenzen tussen klassieke muziek en jazz.

Componist/improvisator Guus Janssen kwam net als Altena uit de hoek van de volkomen vrije geïmproviseerde muziek. In groepen met Altena, Paul Lovens en Peter Cusack in de tweede helft van de jaren zeventig bleek zijn pianospel toch al een geweldige structurende werking te hebben. Een jaar voordat Altena zijn octet oprichtte, begon Janssen zijn septet, waarin broer Wim Janssen zich tot een subtiel slagwerker ontwikkelde en Raoul van der Weide de ritmische en percussieve mogelijkheden van het basspel verkende. Maud Sauer, Michael Moore, Ab Baars en Annemarie Roelofs waren de blazers.

Andere groepen hanteerden hetzelfde uitgangspunt als Guus Janssen en Maarten Altena: gecomponeerde muziek op een interessante manier combineren met geïmproviseerde muziek. Maar zij legden andere accenten. In dit kader opereerden groepen als LOOS van Peter van Bergen, het Tientet van Ab Baars en Paul Termos, en het kwintet van Ig Henneman. Het Palinckx Kwartet ontleende zijn aanpak aan de benadering van Janssen, maar Palinckx bewoog zich meer in de richting van de artrock, en maakte veel meer gebruik van kant-en-klaar muzikaal materiaal.

Het Amsterdam String Trio was een initiatief van Ernst Glerum, met Ernst Reijseger en Maurice Horsthuis. Het eerste volledige snarentrio in de Nederlandse geïmproviseerde muziek speelde voornamelijk composities van de hand van Horsthuis, maar de eigenzinnigheid van de drie leden maakte de vertolkingen uniek. Na het vertrek van Reijseger lukte het niet om een adequate vervanging aan te trekken, waardoor dit bijzondere trio ophield te bestaan om in deze eeuw weer bijeen te komen.

Het Ben van den Dungen - Jarmo Hoogendijk Quintet wint in 1985 het concours van het NOS Jazz Festival. Zij vallen op in de eerste lichtingen studenten aan de jazzafdeling van de Nederlandse conservatoria.

Nederland kende in de jaren zeventig ook twee interessante muzikale centra in de regio, al hadden ze niet de uitstraling van Amsterdam. Tilburg en Groningen waren niet zozeer van belang door hun conservatoria (die natuurlijk wel de aanwezigheid van muzikanten garandeerden), maar doordat andere voorwaarden voor een gunstig jazzklimaat vervuld waren.

In Tilburg waren dat de stimulerende rol van bassist/pianist Niko Langenhuijsen bij workshops en de aanwezigheid van een podium voor sessies. Dat podium was er gekomen nadat de Tilburgse groep Ohm het jazzconcours in Laren had gewonnen. In 1975 werd ook de Wessel Ilcken Prijs aan Ohm toegekend. Ter gelegenheid daarvan had Langenhuijsen het trio uitgebreid met drie blazers uit zijn workshop, van wie de meest belovende Ab Baars was. De arrangementen die Langenhuijsen voor dit sextet had geschreven, bezorgden hem lang de naam van Breuker-imitator – zelfs nog toen hij met zijn Gemeentereinigingsorkest Vaalbleek duidelijk liet merken dat zijn belangstelling uitging naar Amerikaanse muziek. Ook breidde Langenhuijsen Vaalbleek uit met zangeressen, die teksten zongen van Garcia Lorca, Sylvia Plath en Wendy Cope. Omdat Vaalbleek Vocaal voor het buitenland een minder aansprekende naam was, doopte Langenhuijsen zijn groep later om tot Caoutchouc.

In 1986 richtten Jan Kuiper, Wolter Wierbos en Paul van Kemenade het Podium Trio op, een ongewone combinatie van gitaar, trombone en saxofoon.

Vaalbleek markeerde ook de opkomst van altist Paul van Kemenade, die met pianist Ron van Rossum in 1983 als duo ging spelen. Met Wolter Wierbos en gitarist Jan Kuiper vormde hij het succesvolle Podiumtrio (zij waren de eerste drie winnaars van de Podiumprijs). Van Kemenade maakte ook deel uit van de groep Palinckx en Palinckx, waarin Jacques Palinckx voor het eerst zijn compositorische kwaliteiten kwijt kon. Broer Bert Palinckx had in 1981 met het Werken Trio al met succes aan het Meervaart Jazzconcours deelgenomen. Ook Van Kemenade is actief geweest als workshopleider; hij heeft jarenlang het Brabants Leerorkest geleid. Daarnaast was hij actief met eigen groepen, onder meer zijn sextet met pianist Jeroen van Vliet, bassist Eric van der Westen en drummer Pieter Bast.

In Groningen bestond een soortgelijke situatie als in Tilburg: een conservatorium, een podium en een actieve workshopleider, te weten saxofonist Alan Laurillard. Een niet te onderschatten mogelijkheid tot muzikale informatie bood de Groningse Jazzmarathon. Het optreden van gitarist James ‘Blood’ Ulmer in 1978 elektrificeerde de Groningse jazz. Laurillard richtte in maart 1981 zijn free-funkgroep de Noodband op: een dubbele bezetting met twee alten, twee basgitaren en twee slagwerkers. Al vrij snel kwam zangeres Greetje Bijma de gelederen versterken en binnen de kortste keren speelde de groep zelfs op de Berliner Jazztage. Halverwege de jaren tachtig hernieuwde Greetje Bijma haar muzikale samenwerking met Laurillard in het Greetje Bijma-kwintet. In 1990 ontving zij als eerste vrouw in Nederland de Boy Edgar Prijs, de opvolger van de Wessel Ilcken Prijs.

Greetje Bijma (1956) is zangeres en stemkunstenaar. In 1990 won zij als eerste vrouw de Boy Edgarprijs.

In 1989 vierde het Rein de Graaff/Dick Vennik kwartet zijn 25-jarig bestaan. De Graaff is een bebop-pianist pur sang en heeft ervoor gezorgd dat het kwartet altijd in die richting is blijven opereren. Met zijn trio begeleidde hij tientallen Amerikaanse blazers, onder anderen Sonny Stitt, Dexter Gordon, Buddy Tate en Clark Terry. Zijn liefde voor de bop droeg hij ook uit via de Stoomcursus Bebop, een vervolg op de Stoomcursus Jazz, die Openbaar Kunstbezit samen met het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg in het seizoen 1986-’87 organiseerde. In januari 1988 gaf De Graaff in Vredenburg zijn eerste bebop-les over Charlie Parker en Dizzy Gillespie. De cursus had zoveel succes dat ze ieder jaar een nieuwe aflevering kreeg.

Een bopper van nog oudere datum en groot bewonderaar van Charlie Parker is altsaxofonist Piet Noordijk. Door zijn radiowerk, onder meer als lead-alt van het Metropole Orkest, was hij in de jaren tachtig wat minder vaak als jazzsaxofonist te horen. Toch hield hij steeds zijn kwartet met pianist Rob Madna aan, om af en toe pure jazz te kunnen spelen. Bij die gelegenheden bleek hij nog altijd een jazzblazer met een onovertroffen gedrevenheid.

Pianist/componist Rob Madna (1931-2003) gaf les aan de conservatoria in Rotterdam en Hilversum.

Op 14 oktober 1988 ontving componist en saxofonist Theo Loevendie de prestigieuze 3M Muziekprijs voor zijn veelzijdigheid als musicus en componist. Dat redde hem een aantal jaren voor de Nederlandse jazz, want het geld stelde hem in staat om een managementbureau in de arm te nemen. Hij sloeg weer aan het componeren voor zijn kwintet met Ab Baars en Wolter Wierbos. Dat leverde in 1989 de Atlantis-suite op: ‘volksmuziek uit het verzonken rijk Atlantis’.

Dit kwintet zette een ontwikkeling voort, die al in de jaren zeventig door het Theo Loevendie-kwartet met Hans Dulfer, Martin van Duynhoven en Arjen Gorter was aangekondigd, vooral door het album Orlando. De improvisaties werden gebaseerd op melodisch-ritmische patronen die Loevendie uit het gecomponeerde materiaal haalde. Vergeleken met de traditionele akkoordenschema’s beperkten deze patronen de solist minder. Het Loevendie-kwartet met Dulfer, Gorter en Van Duynhoven hoorde tot de opwindendste combo’s uit de jaren zeventig.

De in 1989 overleden trompettist, pianist en componist Nedly Elstak vormt een hoofdstuk apart in de geschiedenis van de Nederlandse jazz. Na geruime tijd nauwelijks actief te zijn geweest, organiseerde hij tot 1975 concerten in de Masjien, het belangrijkste Amsterdamse jazzpodium in de periode tussen de concerten in de jaren 60 in Paradiso en de opening van het Bimhuis. Hij schreef muziek voor een nieuw octet, waarmee hij onder meer optrad op de eerste Klap op de Vuurpijl. In 1977 maakte Elstak een muzikaal minder geslaagde tournee met Incident, waarin hij uitsluitend trompet speelde. Daarna ging hij weer in trioverband spelen, nu veel op piano, met bassist Victor Kaihatu en drummer Martin van Duynhoven.

Trompettist/componist Nedly Elstak (1931-1989) kreeg in 1983 de Boy Edgarprijs.

In dezelfde tijd bracht Elstak een oud plan ten uitvoer en begon hij Seven Singers and a Horn. In werkelijkheid heeft deze groep nooit met zeven zangeressen gewerkt. Om teleurstelling bij de afnemers te voorkomen doopte hij de band later om tot Several Singers and a Horn. Deze formatie vormde in 1982 de kern van het Paradise Regained Orchestra, een groot orkest met zangeressen, blazers, strijkers en ritmesectie. Dit orkest kwam door zijn omvang nauwelijks aan de bak, maar de zeldzame optredens waren steeds een belevenis. Het orkest speelde muziek die leefde, die ademde, muziek waarin raffinement en subtiliteit gepaard gingen met spontaniteit, muziek met een Europees karakter en een subtropisch hart.

Hoewel tenorsaxofonist J.C. Tans in de jaren zeventig incidenteel optrad met mensen als Kees Hazevoet en Han Bennink, dankt hij zijn eerste bekendheid aan het kwartet De Flaconi’s uit 1975. Daarin speelde hij met onder anderen pianist Wouter Veening. In 1978 maakte Tans zijn rentree in de jazzwereld, wederom met een kwartet, nu met twee bassisten – Ernst Glerum, Harry Miller of Arjen Gorter – en wisselende slagwerkers. Later werd tenorist Sean Bergin de vijfde man. Met Rinus Groeneveld speelde Tans in de Stichting Amsterdams Tenoren Onderzoek, opgericht door Hans Dulfer. Zelfs Breuker heeft incidenteel met dit gezelschap meegespeeld. De heren waren gericht op de Amerikaanse tenoristenschool, de mannen met het grote geluid die opereerden op de rand van jazz en rhythm & blues.

In 1980 richtte hij J.C. Tans + Rockets op, een middelgrote groep met onder anderen Ernst Glerum, Wouter Veening, Sean Bergin, Boy Raaymakers en Jeff Reynolds. Het repertoire sprak voor zich: nummers van Big Jay McNeely, Jimmie Lunceford en The Rolling Stones. Daarnaast leverden Glerum, Bergin en Tans zelf ook stukken. In de loop van de jaren tachtig kregen die composities, gekenmerkt door afwisseling, klankkleur en raffinement, steeds meer de overhand. Toch ging het J.C. Tans Orchestra, zoals het vanaf 1987 heette, nog lange tijd door het leven als een feestorkest met louter ordinaire jumpstukken, het liefst gespeeld met een zo smerig mogelijke intonatie. De waarheid ligt in het midden. Tans’ suiteWerom Nei Fryslân kan als een samenvatting van zijn muzikale interesses worden gezien.

Sean Bergin, afkomstig uit Durban, Zuid-Afrika, belandde in 1976 met The Friends Roadshow in Amsterdam – een niet ongebruikelijk verschijnsel in die tijd. Zo bleven ook leden van de Great Salt Lake Mime Troupe, onder wie de gebroeders Michael en Gregg Moore, in Nederland hangen. Available Jelly, nog steeds met de Moores, maar nu ook met trompettist Eric Boeren, was het blijvende resultaat. Bergin is minder honkvast. Zijn eerste eigen groep was met Martin van Duynhoven en Reijseger, het Fewtet. Met Reijseger trad hij op in het kinderprogramma Sesamstraat. Hij maakte deel uit van J.C. Tans & Rockets en speelde bij ICP. In 1983 was hij de saxofonist in het Harry Miller-kwintet, waarin de Zuid-Afrikaanse achtergrond van het tweetal, in gezelschap van Bennink, Wierbos en Marc Charig, goed tot zijn recht kwam.

In 1987 vond Bergin het tijd om een eigen orkest op te richten: My Own Band, MOB. Hoewel de bezetting nog wel eens wisselde, waren Boeren, Wierbos, Jan Willem van der Ham, de Britse pianist Alex Maguire en gitarist Franky Douglas meestal van de partij. Bergins composities waren zeer eclectisch. Invloeden van al zijn vorige muzikale bezigheden doken op: kwela’s, Schotse dansen, jumpmuziek en vrije uitbarstingen. De muziek balanceerde steeds op de rand van een enorme chaos, maar was tegelijkertijd van een uitbundige aanstekelijkheid.

Volgens slagwerker Martin van Duynhoven ‘komen de kwaliteiten van een drummer […] tot zijn recht als de persoon in kwestie zich niet op de voorgrond stelt’. Dat verklaart waarom hij met slechts één groep speelde waarvan hij de leider was: het Martin van Duynhoven Percussion Ensemble. Dit ensemble richtte hij in 1976 op. De basis was een wisselend aantal slagwerkers, die bij gelegenheid konden worden aangevuld worden met acrobaten, striptease, tapdansers, dichters en voor de moderne jazz ongebruikelijke instrumentalisten, zoals banjoïst Jaap van Beusekom.

Van Duynhoven is een man van lange verbintenissen. Hij werkte vrijwel vanaf het begin met Theo Loevendie, heeft veel met Leo Cuypers gespeeld en was de stuwende kracht in de ensembles van Nedly Elstak. Vanaf 1980 zat hij in de begeleidingsgroep van zangeres Soesja Citroen. Met bassist Wilbert de Joode maakt hij vanaf 1991 deel uit van het Ab Baars Trio. In 1984 kreeg Van Duynhoven voor zijn hele oeuvre de Boy Edgar Prijs.

Saxofonist/klarinettist Ab Baars (1955) leidt sinds 1992 een trio met Martin van Duynhoven en Wilbert de Joode. Hij speelt al decennia in Instant Composers Pool Orchestra.

De Boy Edgar Prijs 1989 werd toegekend aan slagwerker John Engels voor zijn stimulerende rol in tal van groepen. Hoewel hij doorgaans in een bop-context werkt, heeft hij een open oor voor nieuwe ontwikkelingen. Met Wim Janssen vormde hij de slagwerksectie van het Ab Baars Tientet. Ook speelde Engels in de groep Bik Bent Braam. Dit is het big band project van pianist Michiel Braam die in 1997 ook de Boy Edgar Prijs kreeg.

Na de ontbinding van Association P.C., de eerste Nederlandse rockjazzgroep, ging Pierre Courbois zich toeleggen op soloslagwerk, waarbij hij zelfgemaakte elektronica in zijn instrumentarium opnam. Met zijn oude maat uit de jaren zestig, bassist Sigi Busch, en de Oostenrijkse violist Heribert Wagner vormde hij het In ’n Out Trio. In de jaren tachtig zette Courbois zijn samenwerking met pianist Polo de Haas voort; dit duo, later een trio, begeleidde ook zangeres Leonie Janssen, die eerder in de chansonhoek thuishoort. Daarnaast maakte Courbois deel uit van het trio en het sextet van saxofonist Frans Vermeerssen. Gezondheidsredenen beletten hem zijn radiowerk voor de VPRO voort te zetten, maar in 1983 ging Courbois weer optreden met New Association. In dat kwartet combineerde hij twee snaarinstrumenten, bas en viool, met twee percussie-instrumenten, vibrafoon en slagwerk.

Zang leek een ondergeschoven kind van de Nederlandse geïmproviseerde muziek te zijn. De zangeressen in Nedly Elstaks Paradise Regained Orchestra waren deels amateurs. De namen van spraakmakende zangeressen zijn op de vingers van één hand te tellen: Moniek Toebosch in de eerste helft, Greetje Bijma in de tweede helft van de jaren tachtig. Zangers waren er al helemaal niet. Jaap Blonk, bijvoorbeeld in zijn eigen groep Baba Oemf, was eerder een voordrachtskunstenaar dan een zanger. Een vocale groep als Tamam miste de kracht die oprichtster Peggy Larson in haar eigen band met Willem van Manen toonde.

In de eerste helft van de jaren tachtig verscheen plotseling uit het popcircuit Han Buhrs. Begonnen als rock & roll-zanger in de vroege jaren tachtig, kwam hij in aanraking met zangeres Yvonne Kroese in de groep The Remotobs. Hij begon voor haar teksten te schrijven, omdat hij het schrijnend vond dat zo’n goede zangeres het zonder teksten moest stellen. Met saxofonist Rutger van Otterloo werd het al spoedig een trio, The Schismatics, dat door een televisie-uitzending van het Claxon-festival, een initiatief van Altena en Waisvisz, landelijke bekendheid kreeg.

Deze versie van The Schismatics vormde ook de kern van de Nine Tobs, een grotere groep die composities uitvoerde van Buhrs en Evelyn Wohl, die hij kende van deelname aan workshops van Peter Bennink. The Schismatics waren ook werkzaam in het theatercircuit. In 1984 traden zij samen met danseres Angelica Oei op in een dansproductie. De laatste productie met Yvonne Kroese was de theatervoorstelling We ‘re so Titanical uit 1988, een “concert in beeld” met een wat lossere samenhang dan Gigi at the Gazz Station uit 1986. Dat was een voorstelling met de Motobs, waarin de muziek visueel zeer indringend werd aangepakt. Beeldend kunstenares Marjan Verkerk was de drijvende kracht achter alle visuele producties.

Rob Pronk (1928-2012) was behalve trompettist en pianist een befaamd big-band arrangeur. Hij werkte tientallen jaren in Duitsland.

Verder lezen in het volgende hoofdstuk: 1990-2000

Bedankt

Deze pagina is mede mogelijk gemaakt met de bijdragen van Nederlands Jazz Archief en Kees Stevens.

Nederlands Jazz Archief