1939-1945

Oorlog, Bezetting en Bevrijding

De jaren van oorlog en bezetting vormen voor de jazz in Nederland een periode vol dramatiek en paradoxen.

De joodse musici, die voor de oorlog een belangrijke rol hebben gespeeld in de Nederlandse jazz en dansmuziek, worden in de loop van 1941 uit het openbare leven – en dus ook uit de jazz- en dansorkesten – verdreven.

Na de Duitse inval in mei 1940 veranderde het jazzklimaat ons land langzaam maar zeker.

Verbod

De Duitse bezetter verbiedt het spelen van Engelse en vanaf december 1941 ook Amerikaanse muziek (na de Japanse aanval op Pearl Harbor, die ertoe leidt dat de Verenigde Staten aan de Tweede Wereldoorlog gaan deelnemen). In 1942 vaardigt het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten zelfs een gedetailleerd Verbod van negroide en negritische elementen in dans- en amusementsmuziek uit.

Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten probeert grip te krijgen op de jazz.

Tegelijkertijd groeit de publieke behoefte aan jazz en amusementsmuziek. Talrijke Nederlandse orkesten hebben een overvloed aan werk: frequente optredens in het land en regelmatige radio-uitzendingen, eerst voor de gelijkgeschakelde omroepverenigingen, later voor de genazificeerde Nederlandsche Omroep. Ook is er lucratief werk voor Nederlandse musici in Duitsland en voor de propaganda-uitzendingen van de Deutsche Europa Sender.

Na de bevrijding ontstaat enige opschudding rond The Ramblers van Theo Uden Masman en de orkestleiders Ernst van ’t Hoff en Dick Willebrandts, die collaboratie met de bezetter wordt verweten. Maar de meeste Nederlandse topmusici uit 1940-‘45 vinden spoedig hun plaats in de naoorlogse radio-orkesten: naast The Ramblers (VARA) ook The Skymasters (AVRO), het orkest Klaas van Beeck (KRO) en het Metropole Orkest (Nederlandse Radio Unie, de voorloper van de NOS).

Sommige muzikanten probeerden de Nazi maatregelen te dwarsbomen, anderen kiezen voor spelen in Duitsland.

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 heeft voor de jazz en dansmuziek in het aanvankelijk neutrale Nederland onmiddellijke gevolgen. Muzikanten die elders in Europa op tournee zijn, keren zo snel mogelijk naar Nederland terug. Door de mobilisatie vallen sommige orkesten uit elkaar. De aanvoer van jazzplaten uit Engeland stokt, en begin 1940 haasten de Nederlandse jazzliefhebbers zich de platenwinkels leeg te kopen.

Ernst van ’t Hoff (1908-1955) was een pianist/orkestleider. Hij formeerde eind 1940 een big band, en ging daarmee op toernee naar Duitsland.

De grote Amerikaanse tenorsaxofonist Coleman Hawkins, die in de jaren dertig lange tijd in Nederland doorbracht, is begin 1939 al uit Europa teruggekeerd naar Amerika. (Zijn zwarte landgenoot pianist Freddy Johnson blijft wel in Nederland werken, in het Amsterdamse La Cubana, maar wordt in 1944 in Duitsland geïnterneerd en later door de Duitsers geruild tegen Duitse soldaten in Amerikaanse krijgsgevangenschap.)

Nadat Duitsland in mei 1940 Nederland heeft bezet, lijkt alles aanvankelijk op de oude voet door te gaan. De gemobiliseerde muzikanten nemen hun plaats in de orkesten weer in. Engelse (en ‘joodse’) muziek wordt weliswaar verboden, maar zolang Amerika niet in oorlog is met Duitsland, geldt dat verbod niet voor de Amerikaanse muziek van bijvoorbeeld Glenn Miller.

Het maandblad De Jazzwereld blijft na mei 1940 verschijnen. Op 3 augustus 1940 vindt in het Scheveningse Kurhaus zelfs nog het ‘schitterend geslaagde’ achtste Jazzwereld-Feest plaats. De Kurzaal is met 1900 bezoekers meer dan uitverkocht (vele honderden moeten worden teleurgesteld), en de belangstelling voor het Pier-bal na afloop is zo overstelpend, dat in de Kurhaus-Foyer een tweede bal wordt georganiseerd.

Op het Jazzwereld-Feest wordt opgetreden door onder anderen The Moochers onder leiding van trompettist-componist Boy Edgar, een Jam Session-combinatie (met musici als saxofonist Tinus Bruijn, bassist Eddie Hamm en drummer Maurice van Kleef, die onder meer Blue Lou en Honeysuckle Rosevertolken), en The Swing Papas met klarinettist Peter Schilperoort en trompettist Joost van Os.

Toch begint de Nieuwe Orde vanaf zomer 1940 ook in de kolommen van De Jazzwereld door te klinken. De hoofdrol speelt daarbij redacteur Will G. Gilbert (pseudoniem van W.H.A. van Steensel van der Aa). In 1939 heeft hij samen met mr. C. Poustochkine het eerste Nederlandse boek over jazz gepubliceerd:Jazzmuziek – Inleiding tot de volksmuziek der Noord-Amerikaansche negers.

In het nummer van september-oktober 1940 citeert Gilbert met instemming een Duitse auteur:

‘In de jazz treedt van den aanvang af het plan om de muzikale wetmatigheid en daarmede de in haar wortelende vormen te doen springen, aan het licht en daarmede de poging van een ontbinding van de in haar tot uitwerking komende krachten, welke aan ras en aard gebonden zijn. […] Er kan geen twijfel aan bestaan, dat het erop aankomt in de eerste plaats onze jeugd, gelijk tegen elke epidemie, ook te beschermen tegen de jazz-epidemie. […] De strijd tegen de verjazzing van onze muziek, ons volk en ons heele leven kan niet zonder ingrijpende en veelomvattende overheidsmaatregelen gevoerd worden.’

Gilbert wil hierbij slechts één kanttekening plaatsen:

‘In ons land heeft de jazzmuziek nimmer veel invloed op de componisten van eigen bodem uitgeoefend. Zij heeft hier ook nimmer een verbond gesloten met bepaalde cultureel-revolutionaire tendenzen, gelijk dit in Duitschland vóór 1933 helaas wel het geval is geweest. Wij denken dan bijv. aan de muziek van Kurt Weill, wiens “Dreigroschenoper” zoowel de jazzmuziek als onze Europeesche cultuurgoederen miskent en die in wezen een muziek der verwording is.’

Twee maanden later, in november 1940, is het voorgoed afgelopen met De Jazzwereld, maar ook in dat laatste nummer doet Gilbert nog een poging zijn vroegere schrijfsels onder de Nieuwe Orde te rechtvaardigen:

‘Ik kon aan de jazzmuziek geen universeele kunstwaarde toekennen en haar slechts waarderen als negroide volkskunst. […] Want jazzmuziek is geen kunst in denzelfde zin als de Europeesche schoone kunsten. Zij eischt geen scheppende activiteit van geestelijk groote gestalten, geen cultuurkennis en studie van het aesthetische ideaal. […] Het is fout, wanneer men hierin een hoogere geestelijke uiting wil zien.’

Intussen groeit bij het Nederlandse publiek de honger naar amusement en vertier. The Ramblers van Theo Uden Masman en de band van de Deense entertainer Boyd Bachman vieren overal in Nederland triomfen. Het orkest van pianist Ernst van ’t Hoff verovert met zijn gedisciplineerde Swingmuziek ook een grote bekendheid. In 1941 en 1942 maakt Van ’t Hoff uitgebreide tournees door Duitsland, waar een grote behoefte aan buitenlandse orkesten en musici bestaat, doordat de meeste Duitse muzikanten voor de Wehrmacht zijn opgeroepen.

Spelen tot het niet meer kan

In februari 1941 neemt het ‘Orchester Van ’t Hoff’ in Berlijn zelfs een serie platen op, onder meer de Glenn Miller-hits Pennsylvania 6-5000 en In The Mood. De band maakt op het Duitse publiek grote indruk. De Duitse jazzhistoricus Horst H. Lange schrijft in zijn boek Jazz in Deutschland (1966) over die periode:

‘Die musikalisch wohl bedeutendste Bigband war sicherlich die des Holländers Ernst van ’t Hoff, der das Orchester im Artie-Shaw-Stil spielen und swingen liess. […] Das Ernst-van-‘t-Hoff-Orchester war somit das modernste Swingorchester des Kontinents bzw. des europäischen Festlandes und, was die Arrangements anbelangt, allen europäischen Kollegen voraus.’

Orkestleden als klarinettist Cees Verschoor, de saxofonisten Tonny Helweg en Tinus Bruijn, trompettist Rinus van den Broek en trombonist André Smit benutten hun verblijf in Berlijn om ook met Duitse en internationale studiocombinaties platen te maken. Van den Broek en Smit (en ook andere Nederlandse muzikanten) spelen zelfs mee op talrijke Berlijnse opnamen van Charlie and his Orchestra. Dat internationale orkest levert voor Duitse propagandazenders, die op Engeland zijn gericht, vertolkingen van populaire Engelse en Amerikaanse songs die voor de gelegenheid zijn voorzien van anti-Britse, anti-Amerikaanse en antisemitische teksten.

Tegelijkertijd geeft de Ernst van ’t Hoff-band tijdens de engagementen in het Berlijnse top-etablissement Delphi-Palast muzikale signalen van verstandhouding aan de Duitse ‘Swingfreunde’. De herkenningsmelodie Alles wird gut begint met het viernotige thema van Beethovens vijfde symfonie, dat tevens het wereldberoemde pauzemotief van de BBC-radio is – een toespeling die het Duitse publiek niet ontgaat.

In Duitsland spelen de Nederlandse muzikanten jazz tot het niet meer kan.

In de loop van 1941 wordt het de joden in Nederland verboden in het openbaar op te treden. Voor de joodse muzikanten komt dit neer op een speelverbod. Zo verdwijnen trompettist Sem Nijveen en saxofonist Sal Doof in juni 1941 uit The Ramblers. Ze worden opgevolgd door Ferry Barendse en Fred van Ingen.

Na de Duitse inval in Rusland, in juni 1941, wordt in Nederland een dansverbod afgekondigd. Jazz- en amusementsorkesten kunnen vanaf dat moment alleen nog in theaters optreden. Dat leidt in hun muziek tot een versterking van het element show (‘schouw’ in het Dietse jargon van die dagen). De Nederlandse WA doet soms invallen tijdens voorstellingen, om op te treden tegen al te uitbundig gedrag van het publiek en tegen het spelen van verboden muziek. In het voorjaar van 1942 wordt het Nederlandse muzikanten verboden Engelse titels en orkestnamen te gebruiken. The Ramblers dopen zichzelf om tot ‘Theo Uden Masman en zijn dansorkest’. The Moochers noemen zich voortaan ‘De Moetschers’.

In maart van datzelfde jaar vaardigt het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten het Verbod van negroide en negritische elementen in dans- en amusementsmuziek uit:

‘De volgende bepalingen beoogen een aanvang te maken met het herstel van den Europeeschen geest in de hier te lande gemaakte dans- en amusementsmuziek, door laatstgenoemde te ontdoen van die primitief-negroide en/of -negritische muziekelementen, die geacht kunnen worden op opvallende wijze in strijd te zijn met de Europeesche klankvoorstelling.’

Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten probeert het spelen zo veel mogelijk te verbieden.

Nederlandse musici mogen het woord ‘jazz’ niet meer gebruiken om hun muziek aan te duiden. Ook is een lange reeks met name genoemde jazz-effecten voortaan verboden: ‘de toepassing van den “growl” op koperen blaasinstrumenten’, ‘het zogenaamd “scat”-zingen’, ‘de toepassing van “hot”-intonaties’, ‘alle toepassing van ostinate “licks” en “riffs”, meer dan driemaal achtereen voor een solist, meer dan zestienmaal achtereen voor een sectie of voor twee of meer secties’, ‘de “boogie-woogie”, “honky-tonk” of “barrelhouse”-stijl’, ‘het gebruik van “plungers” en “wah-wah”-dempers’, ‘stop “chorussen” voor slagwerk behalve voor koperen bekkens’ en ‘het aanwenden van een langdurig volgehouden “offbeat”-effect’.

De anonieme auteur van de beschikking is kennelijk uitstekend op de hoogte van het jazz-idioom zowel als de jazz-terminologie. Het is niemand anders dan Will G. Gilbert, die hiermee na zijn slotpublicaties inDe Jazzwereld dus de daad bij het woord voegt. (Onder eigen naam publiceert Gilbert in juni 1943 nog een artikel in De Wereld der Muziek, Orgaan der Federatie van Nederl. Toonkunstenaars-Vereenigingen, waarin hij pleit voor ‘een volkomen uitroeiing van het jazz-idioom in de Europeesche vermaaksmuziek’, omdat de jazzmuziek ‘een primitieve muzieksoort’ is, ‘die in een aesthetisch ontwikkelingsstadium verkeert, dat wij met onze hoog geëvolueerde Europeesche cultuur reeds lang te boven zijn’.)

De Nederlandse musici mogen zich nauwelijks hebben verzet toen hun joodse collega’s moesten vertrekken, en ze houden zich meestal ook netjes aan het verbod op Engelse titels en orkestnamen, maar ze voelen er weinig voor zich aan deze muzikale dwangbepalingen te onderwerpen – al was het maar omdat hun publiek warm blijft lopen voor jazz-achtige muziek.

Dat leidt bijvoorbeeld tot een onvriendelijke correspondentie tussen het Departement van Volksvoorlichting en orkestleider Theo Uden Masman.

september 1942:

‘Het Rijkscommissariaat deelt mede, dat U in Arnhem een concert gaf, dat erg naar Engelsche Jazz zweemde.’

september 1943:

‘U houdt zich niet aan de voorschriften betreffende den negerstijl der dansmuziek.’

oktober 1943:

‘U speelde op 17 Oct. een oude Engelsche schlager, hoewel U beweerde dat U zulks nooit deed.’

Vanaf 1942 moesten de Nederlandse orkesten het doen zonder joodse musici. Theo Uden Masman, leider van de Ramblers, verzette zich hier aanvankelijk tegen.

Ook in plaatopnamen uit 1942-’44 voor de maatschappij Decca van de orkesten van Ernst van ’t Hoff en pianist Dick Willebrandts worden de voorschriften van Gilbert en de nazi’s aan de lopende band overtreden. Van ’t Hoffs Nous Voici en Notre Terre zitten bijvoorbeeld vol ‘negersche rhythmen en melodievormen’ (in de stijl van respectievelijk Fletcher Henderson en Count Basie). En Willebrandts schuwt in stukken als Boy Edgars Ratten op de trap (een opmerkelijk geavanceerde ellingtoniaanse compositie) en Pi Scheffers Opus 34 en Wenteltrap evenmin de ‘negroide en/of negritische elementen’. De titel Bokkenwagen, een compositie van Tinus Bruijn, is uiteraard een toespeling op de verboden term ‘boogie-woogie’.

Dick Willebrandts (1911-1970) speelde vóór de oorlog bij het orkest van Jack de Vries. Hij was ook actief als solopianist.

Op zaterdag 8 augustus 1942 wordt in de Haagse Dierentuin het ‘Nationaal Concours van Dansorkesten 1942’ gehouden. Het zal de laatste grote publieke jazzmanifestatie tijdens de bezetting worden. Het programma maakt duidelijk dat Engelse orkestnamen en titels definitief taboe zijn. The Swing Papas treden op als ‘Het Residentie Dansorkest’ (bij andere gelegenheden presenteren zij zich als ‘De Slinger Vaders’). Daarnaast doen aan het concours in de Dierentuin formaties mee als ‘De Rhythmeezen’, ‘De Kolenkit Zwaaiers’ en ‘De Charlatan Jagers’ (een doorzichtige vertaling van The Charleston Chasers).

De verplichte compositie die alle orkesten moeten uitvoeren, is van Boy Edgar en heet Alafloemfli. ‘Pi Scheffer en zijn Dansorkest’ vertolken een nummer geheten Oeliboe-Bomdrum. Onder de titel Ebriloque wordt gewoon de Basin Street Blues uitgevoerd.

Nu het Nederlanders officieel is verboden jazz te spelen, leggen sommige jazzmusici zich toe op de ‘Hawaiian Swing’, die een grote populariteit bereikt. In de ‘M-A-U-I Eilanders’ van Hawaiian-gitarist Han de Willigen spelen bijvoorbeeld vibrafonist Coen van Nassau en gitarist Jan Mol. De latere pianiste-entertainer Pia Beck begint haar loopbaan als lid van de ‘Samoa-girls’, een zanggroep die onder meer optreedt met het orkest van Ernst van ’t Hoff.

Kleine groepen zoals ‘Jan Mol en zijn Electro Kwartet’ (met klarinettist Peter Schilperoort en violist Jan Doedel) en het ‘Miller Quartet’ van gitarist Ab de Molenaar (met zangeres Sanny Day en eveneens Jan Doedel) boeken veel succes met ‘niet-negroide’, Nederlands gezongen soft-swing.

De Surinaamse trompettist Teddy Cotton en tenorsaxofonist Kid Dynamite vallen niet onder de muzikale verbodsbepalingen voor Europese musici en blijven tot in 1943 hun eigen jazzmuziek spelen. Dan komen de bezettingsautoriteiten tot het besef dat zij niet-arisch zijn, en wordt hun het optreden verder onmogelijk gemaakt.

De joodse musici worden, net als de overige Nederlandse joden, vanaf juli 1942 opgeroepen voor deportatie. Sommigen duiken onder, zoals violist-trompettist Sem Nijveen. Die andere violist uit Groningen, Benny Behr, belandt laat in de oorlog in het ‘Durchgangslager Westerbork’ en wordt daar op 12 april 1945 bevrijd.

Sem Nijveen dook in Hilversum vier jaar onder. Na de oorlog sloot hij zich weer aan bij de Ramblers.

Vele anderen gaan via Westerbork naar de vernietigingskampen in Polen en worden daar vermoord, zoals de saxofonisten Sal Doof en Hans Mossel (de vooroorlogse leider van het AVRO Dansorkest), trompettiste Clara de Vries en het populaire zang-duo Johnny & Jones (Nol van Wezel en Max Kannewasser, die in Westerbork nog in de kamprevue optreden, alvorens via Theresienstadt in Bergen-Belsen te belanden, waar ze voorjaar 1945 sterven).

Clara de Vries omringd door The Swinging Rascals Foto: Kopie NJA bulletin

Geen helden

Voor niet-joodse beroepsmuzikanten blijft er ruimschoots werkgelegenheid in Nederland. Theo Uden Masman en zijn dansorkest spelen voor de genazificeerde Nederlandsche Omroep (onder andere tijdens ‘Winterhulp’-uitzendingen) en geven daarnaast concerten voor de ‘Duitsche Weermacht’, voor het ‘Nederlandsch Arbeidsfront’ (de nazi-vakbeweging) en voor ‘Frontzorg Nederland’, de organisatie die wat vrolijkheid wil brengen voor familieleden van de 22.000 Nederlandse SS’ers en daarnaast geld inzamelt voor de nabestaanden van hen die aan het Oostfront vielen.

Nederlandse muzikanten raken in de knel. Ze moeten kiezen, spelen voor de Duitsers of niet.

In oktober 1942 vormt pianist Dick Willebrandts een groot orkest, dat voor een belangrijk deel bestaat uit Nederlandse topmusici die eerder bij Ernst van ’t Hoff speelden. Het orkest van Dick Willebrandts treedt frequent op voor de Nederlandsche Omroep, maar maakt daarnaast vanaf augustus 1943 veel opnamen die worden gebruikt voor propaganda-uitzendingen van de Deutsche Europa Sender (gericht op Engeland en bedoeld als tegenwicht voor de BBC-uitzendingen naar bezet Europa).

Het orkest van Dick Willebrandts kwam in de greep van de Duitse propaganda.

Wat Willebrandts tijdens zijn uitzendingen voor de Nederlandsche Omroep en zijn (uiterst succesvolle) concerten in het land streng verboden is, wordt bij het werk voor de Deutsche Europa Sender plotseling verplicht. Dick Willebrandts en zijn Radio-Orkest spelen daar pure Amerikaanse jazznummers, zoals Woody Hermans Woodchopper’s Ball en Earl Hines’ Rosetta, en in het Engels gezongen populaire Amerikaanse songs, zoals I Cover The Waterfront en Tea For Two.

Een Nederlandstalige Decca-opname van Dick Willebrandts uit 1943 geeft een aardig (deels onbedoeld) inzicht in de mentaliteit van de Nederlandse beroepsmusicus tijdens de bezetting. Het nummer is gearrangeerd in Glenn Miller-stijl, met een swingende, Teddy Wilson-achtige pianosolo door Dick Willebrandts, het wordt gezongen door Jan de Vries (geen familie van Jack en Clara), en het heet ’t Komt wel weer in orde:

‘Laat het licht niet branden, en wees zuinig met het gas. Lamenteer niet langer, weet je hoe het vroeger was. Want het komt wel weer in orde. Doe als ik en trek je nergens iets van aan. Als er iets verkeerd gaat, vraag niet: wie heeft het gedaan. Laat alle narigheden langs je kouwe kleren gaan. Want het komt wel weer in orde. Doe als ik en trek je nergens iets van aan’

De Nederlandse muzikanten waren over het algemeen in de oorlog geen helden.

De Nederlandse jazzliefhebbers draaien thuis de platen uit hun vooroorlogse collecties en organiseren af en toe in besloten clubverband lezingen-met-platen of huisfeestjes met amateur-orkesten. In Den Haag blijft The Dutch Swing College op die manier actief. In Zaandijk viert de Hot Record Club in augustus 1944 zelfs haar eerste lustrum, en kan dan terugblikken op lezingen en causerieën over ‘Jazz en haar Cultureele Waarde’ (november 1940), ‘Blues’ (februari 1942) en ‘Zang in Jazzmuziek’ (april 1944).

Voor de beroepsmuzikanten in Hilversum dreigt in 1944, net als voor alle andere Nederlandse mannen tussen de achttien en veertig jaar, de Duitse Arbeidsinzet, waarvoor regelmatig razzia’s worden gehouden. De Duitse hot-violist en orkestleider Helmut Zacharias, die met zijn ‘Unterhaltungsorchester’ (in werkelijkheid onderdeel van het ‘Musikkorps des Wehrmachtbefehlshabers’) in Hilversum voor de Nederlandsche Omroep optreedt (en daarnaast enthousiast meedoet aan besloten jam-sessions) waarschuwt zijn Nederlandse collega’s enkele malen dat een razzia op til is (en moet dat bekopen met overplaatsing naar het Oostfront).

Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) desintegreert de Nederlandsche Omroep. Bij de grote razzia van oktober 1944 in Hilversum belanden de meeste radiomusici ten slotte toch in het kamp Amersfoort. De meesten weten er vrij snel uit te komen; orkestleider Klaas van Beeck en enkele anderen worden enige tijd in Duitsland te werk gesteld.

De bevrijding op 5 mei 1945 schept terstond nieuwe werkgelegenheid voor de Nederlandse jazz- en dansorkesten. Die eerste dag geeft het Quartet of the Dutch Swing College een openluchtconcert in Den Haag. De groep beoefent het Benny Goodman-idioom en staat onder leiding van pianist Frans Vink, met verder klarinettist Peter Schilperoort, bassist Henny Frohwein en drummer Tonny Nüsser. Later wordt de groep uitgebreid, het accent komt op oudere jazz te liggen en Schilperoort neemt de leiding over. De Dutch Swing College Band zal een van de succesvolste dixieland-bands ter wereld worden.

In Hilversum gaat een zuiveringscommissie aan het werk, die de meeste radiomusici vrijpleit van collaboratie. Alleen Theo Uden Masman en Dick Willebrandts krijgen een lichte sanctie: beiden mogen een half jaar lang geen orkest leiden. (Ernst van ’t Hoff was in mei 1944 door de Nederlandsche Omroep ontslagen en had definitief de wijk genomen naar België.)

The Ramblers komen niettemin meteen terug, tijdelijk onder leiding van drummer Kees Kranenburg, maar zij zullen bij hun optredens enige tijd te kampen hebben met protesten en demonstraties van voormalige verzetsstrijders.

De kern van het Dick Willebrandts-orkest gaat, zonder de leider, onder de naam Blue Stars voor het Amerikaanse leger in België optreden. De band staat korte tijd onder leiding van Willy Kok; daarna wordt trombonist-arrangeur Pi Scheffer de leider. Onder zijn bewind gaat het orkest als The Skymasters voor deAVRO werken.

De saxofonisten Tinus en Kees Bruijn stappen in 1946 over naar The Ramblers, die per 1 januari 1946 zijn teruggekeerd als het dansorkest van de VARA. Een ander voormalig orkestlid van Ernst van ’t Hoff en Dick Willebrandts, klarinettist-saxofonist Cees Verschoor, wordt vanaf de oprichting lead-alt bij het Metropole Orkest, dat in vaste dienst voor de Nederlandse Radio Unie gaat werken.

Cees Verschoor speelde begin 1941 met het orkest van Ernst van ’t Hoff in Berlijn. Na de oorlog werd hij lead-altist van het Metropole Orkest.

Will G. Gilbert wordt in 1946 perschef van de Maatschappij Zeebad Scheveningen en vanaf 1948 ook van Zwolsmans Exploitatie Maatschappij Scheveningen (waaronder de Kurzaal valt). In 1947 verschijnt de ‘tweede belangrijk gewijzigde druk’ van Jazzmuziek: Inleiding tot de volksmuziek der Noord-Amerikaanse negers door Will G. Gilbert en mr. C. Poustochkine.

In het ‘Voorwoord bij de nieuwe druk’ melden de schrijvers dat sinds de eerste uitgave ruim zeven jaar zijn verstreken.

‘Deze tijd werd o.m. gekenmerkt door de groei van een ernstige belangstelling voor de werkelijke jazzmuziek in Amerika zelf.’

Het woord ‘oorlog’ of ‘bezetting’ komt in deze tekst uit juni 1947 niet voor.

Verder lezen in het volgende hoofdstuk: 1945-1966

Bedankt

Deze pagina is mede mogelijk gemaakt met de bijdragen van Nederlands Jazz Archief, Herman Openneer en Bert Vuijsje.

Nederlands Jazz Archief